De twee oliecrises van de jaren zeventig zijn berucht. In 1973 ging de olieprijs in twee weken tijd van 3 dollar per vat naar 12 dollar per vat en in 1979 steeg de olieprijs van 12 dollar per vat naar 33 dollar per vat. De macht van OPEC was in de jaren zeventig groot. Het marktaandeel van OPEC is stijgende. Dit jaar zal bovendien voor het eerst de vraag naar olie het aanbod overtreffen. Vorig jaar stegen de olieprijzen al met 50 procent. Een nieuwe oliecrisis ligt in het verschiet.
Investeringen zijn te laag
Er wordt onvoldoende geïnvesteerd in het vinden van nieuwe olievelden. Eén van de redenen daarvoor is dat de afgelopen jaren de olieprijs zo laag was dat oliemaatschappijen het niet verantwoord vonden om te investeren. Door de lange doorlooptijd tussen zo’n investeringsbeslissing en de uiteindelijke productie is er sprake van een bijzonder lange varkenscyclus. Het is opvallend dat de recente stijging van de olieprijs de oliemaatschappijen niet aanzet tot meer investeren. Dat komt omdat verschillende belanghebbenden erop wijzen dat het fossiele tijdperk ten einde is. Dan gaat het niet alleen om de actievoerders voor de deur. Ook de aandeelhouders beginnen zich steeds meer te roeren. Het management van een oliemaatschappij moet toch met lede ogen aanzien hoe hun duurzame concurrenten veel hoger worden gewaardeerd. Personeel gaat liever aan de slag bij een andere multinational. Zelfs al zouden ze willen investeren, dan wordt dat steeds lastiger gemaakt door overheden, centrale banken en commerciële banken. Die lenen niet zo maar geld uit om olie te winnen. Soms komt er zelfs de rechter eraan te pas om oliemaatschappijen terecht te wijzen op de klimaatdoelstellingen. Omdat de energietransitie een dure hobby is die alleen het rijke westen zich kan veroorloven, krimpt het marktaandeel van de niet-OPEC-landen en kan OPEC, tegenwoordig plus Rusland, eenvoudig hogere prijzen vragen. In het verleden steeg de olieprijs telkens wanneer OPEC en groter marktaandeel kreeg. Ook inclusief OPEC+ liggen de investeringen in nieuwe olievelden op een 15-jaars dieptepunt. Die investeringen zijn nu onvoldoende om de productie op peil te houden. Toch ligt de vraag bijna weer op de 100 miljoen vaten per dag, gelijk aan de pre-corona piek. Er wordt volop gesproken over de energietransitie, maar die is niet zichtbaar in deze statistiek.
Capaciteitsgrenzen in zicht
Afgelopen jaar is de reservecapaciteit van OPEC+ gehalveerd van 6,6 miljoen vaten per dag tot 3,5 miljoen vaten per dag. OPEC is bezig met het opvoeren van de capaciteit met 400.000 vaten per maand, maar in werkelijkheid is dat eerder 250.000 vaten per maand. Mogelijk dat in de tweede helft van dit jaar OPEC+ op volle capaciteit draait. In de jaren zeventig was de aanleiding voor de twee oliecrises eerst de Jom Kippoeroorlog waarin Israël werd aangevallen door Syrië en Egypte en daarna de Iraanse revolutie waardoor de Iraanse productie fors daalde. In beide crises was er desondanks wereldwijd voortdurend sprake van meer aanbod dan vraag. Alleen de sancties van de Arabieren richting Nederland en de Verenigde Staten in 1973 en de vrees voor verdere escalatie in de As van het kwaad in 1979 zorgden voor een explosieve stijging van de olieprijs. Dergelijke gebeurtenissen zijn onvoorspelbaar. Neem bijvoorbeeld de recente onrust in OPEC-lid Kazachstan. Dat land is weliswaar goed voor slechts 1,5 miljoen vaten per dag, maar als die onverhoopt wegvallen, zijn de capaciteitsgrenzen snel bereikt.
Voorraden zijn laag
Om tegenwicht te bieden tegen OPEC startte de Amerikaanse overheid in 1975 met een strategische oliereserve. Ondergronds in Lousiana en Texas kan er maar liefst 714 miljoen vaten olie worden opgeslagen. Dat is veel, maar tegelijkertijd is dit wat de wereld in een week verbruikt. Samen met alle andere landen werd er tot voor kort bijna 4 miljard vaten olie in reserve gehouden. Afgelopen jaar daalden de reserves met in totaal 690 miljoen vaten waardoor de reserves zich nu op een vijfjarig dieptepunt bevinden. Elke dag wordt er ongeveer 2 miljoen vaten onttrokken aan de reserves. Deze lage voorraden in combinatie met de naderende capaciteitsgrenzen betekent dat het evenwicht niet moet komen van de aanbodkant, maar van de vraagkant. In de jaren zeventig waren er onder andere autoloze zondagen om de vraag te remmen. Dat betekent dat mensen wel olie wilden verbruiken, maar simpelweg tegengehouden werden door de overheid. In de jaren zeventig werd meer dan 10 procent van het inkomen besteed aan olie. Tegenwoordig is dat bij de huidige olieprijs slechts enkele procenten. Dat betekent dat de pijngrens waar de olieprijs daadwerkelijk de vraag begint te remmen veel hoger ligt. Zelfs bij de gasprijzen – die in een jaar tijd zijn vervijfvoudigd – wordt de vraag vooral bepaald door het weer en niet door de prijs. Uiteraard is dit een glijdende schaal. Met de stijgende olieprijs zal de vraag geleidelijk afnemen, maar zelfs met nog eens een verdubbeling van de olieprijs geven we nu procentueel minder uit aan olie dan in de jaren zeventig. Dat komt ook doordat er zoveel geld beschikbaar is, met dank aan de centrale banken. Die kunnen vrij eenvoudig geld bijdrukken, maar het bijdrukken van olie wordt lastig.
Het goede nieuws is dat een oliecrisis de energietransitie zal versnellen. Alternatieve energie kan nu zonder subsidie concurreren met fossiele brandstoffen. Bedenk echter wel dat voor wat betreft de energietransitie het laaghangende fruit is geplukt. Er zijn ambitieuze doelen voor wat betreft CO2-reductie of zelfs om de Net-zero te bereiken. Dat lukt onmogelijk van vandaag op morgen. Aangezien zo’n beetje de hele economie draait op energie, zal de olieprijs, dankzij de energietransitie, ook meer structureel bijdragen aan een langere periode met relatief hoge inflatie.