Uiteindelijk wordt de olieprijs bepaald door vraag en aanbod. Het bijzondere bij de olieprijs is dat er in theorie meerdere evenwichtsprijzen zijn. Dat komt omdat een groot deel van het aanbod gekoppeld is aan een staatsbegroting. Waar normaal gesproken het aanbod omlaaggaat als de olieprijs daalt, zijn er landen die in het verleden juist meer olie gingen oppompen om toch dezelfde opbrengst te realiseren. In de wetenschap dat de uiteindelijke prijs wordt bepaald door de marginale koper en de marginale verkoper, is het identificeren van deze twee partijen van wezenlijk belang voor het voorspellen van de olieprijs.
In 2014 halveerde de olieprijs na een grote transactie tussen de marginale koper en de marginale verkoper. De marginale koper was toen China en de marginale verkoper Rusland. In februari van dat jaar startte het conflict tussen Rusland en de Oekraïne. Rusland wilde, gelet op de Europese sancties, niet te afhankelijk zijn van opbrengsten uit de gas- en olie-export naar West-Europa. In mei van dat jaar werd een overeenkomst ter waarde van 400 miljard dollar gesloten met China. China profiteerde van de situatie en hoefde slechts de helft van de marktprijs te betalen. In de maanden daarna paste de energiemarkt zich aan deze nieuwe realiteit aan. Lange tijd was een olieprijs van 50 dollar per vat eerder een plafond dan een bodem.
Sinds de Grote Financiële Crisis is de Amerikaanse olieproductie gestegen van circa 5 miljoen vaten per dag in 2008 naar een piek van 13 miljoen vaten per dag in 2019. Dat is een hogere productie dan Saoedi-Arabië of Rusland. Dit is mogelijk gemaakt door het monetaire beleid van de Federal Reserve, waardoor de kosten voor vreemd vermogen daalden, en door innovaties zoals horizontaal boren en fracking. Die innovaties waren een direct gevolg van de hoge olieprijs voor de Grote Financiële Crisis. Normaal gesproken is binnen OPEC is Saoedi-Arabië de marginale verkoper, maar de Saoedi’s vreesden de concurrentie van de Amerikaanse schalieboeren en pompten zo veel mogelijk olie om de Amerikaanse olieboeren dwars te zitten. Gelet op de stijgende Amerikaanse productie zijn ze daarin niet geslaagd. Door de redelijk steile leercurve bleken de kosten van de onconventionele manier van oliewinning veel verder omlaag te kunnen dan verwacht. De Verenigde Staten waren voortaan de marginale verkoper van olie en de macht van OPEC, Saoedi-Arabië en Rusland leeg gebroken.
Bij de start van de coronacrisis verlaagde OPEC + Rusland de productie met 10 miljoen vaten per dag. Dat was de grootste vermindering van de olieproductie ooit. In theorie is een eensgezind kartel in staat om met een geringe verlaging van de productie de olieprijs te laten verdubbelen, maar aan die eensgezindheid wil het wel eens schorten. Niet dit keer. Ondertussen staat de olieproductie buiten OPEC onder druk. In het kader van de energietransitie eisen steeds meer partijen dat oliemaatschappijen niet meer investeren in nieuwe productie. Centrale bankiers waarschuwen commerciële banken om geen geld meer te lenen aan oliemaatschappijen vanwege het risico dat niet alle olie meer uit de grond gepompt zal worden. Duurzame beleggers eisen dat oliemaatschappijen hun kasstromen inzetten om te investeren in alternatieve energie. De waardering van oliemaatschappijen is tegenwoordig veel lager dan energiebedrijven die wel de overgang naar alternatieve energie hebben doorgemaakt, een financiële prikkel voor de directies van oliemaatschappijen om dezelfde transitie door te maken. Anders worden ze wel tegengehouden door een verdwaalde rechter. Verder heeft de extreem lage olieprijs van vorig jaar ervoor gezorgd dat veel langjarige investeringsprojecten zijn afgeblazen. De beste remedie tegen een lage olieprijs is nog altijd een lage olieprijs.
Ondanks de door de OPEC gerealiseerde hogere olieprijs, stijgt de productie buiten OPEC nu nauwelijks. Nog altijd is de productie 2 miljoen vaten per dag lager dan op de piek van 2019 toen de olieprijs lager stond. Waarschijnlijk zal de komende jaren zelfs sprake zijn van een krimpende productie vanwege het gebrek aan nieuwe investeringen. Ondertussen stijgt de vraag naar olie weer richting de 100 miljoen vaten per dag, gelijk aan de vraag pre-Corona. Over een jaar zal de vraag naar olie waarschijnlijk de wereldwijde potentiële pompcapaciteit overtreffen. Dat is voor het eerst in 160 jaar historie van de oliemarkt. Het is opvallend hoeveel er geroepen wordt over de energietransitie, terwijl die simpelweg niet zichtbaar is in de vraag naar olie. Door de lage investeringen buiten het OPEC-gebied zal het marktaandeel van OPEC stijgen van 37 procent nu naar 52 procent in 2050. Een kartel dat meer macht krijgt, kan maar één ding betekenen: stijgende prijzen. Begin deze eeuw daalde de productie in de non-OPEC landen ook met als gevolg dat OPEC dankzij de toegenomen macht de olieprijs kon verviervoudigen van 35 dollar per vat naar uiteindelijk 145 dollar per vat. De grootste concurrent van OPEC-olie is immers non-OPEC olie.
Door de klimaatcrisis en de energietransitie lijken analisten ervan overtuigd dat de vraag naar olie snel zal dalen. Dat is niet of wellicht nog niet zichtbaar in de statistieken. Als over een jaar de capaciteitsgrenzen worden bereikt, dreigt zelfs een nieuwe oliecrisis. Zelfs in de twee oliecrises van de jaren zeventig was er altijd voldoende productiecapaciteit. In de vorige olie-bull-markt die in 1999 startte, stegen olieprijzen van 11 dollar naar 145 dollar. Als de participanten op de oliemarkt zich realiseren hoe dicht de vraag in de buurt van het maximale aanbod is gekomen, kan de geringste verstoring al voor een snelle stijging van de olieprijs zorgen. Dat kunnen Iraans-Jemenitische raketten zijn die worden afgevuurd op Saoedische olie-installaties, maar ook een koude winter kan voldoende zijn om olie- en gasprijzen fors te doen stijgen. Dan zijn er geen marginale verkopers meer, alleen nog maar marginale kopers.