De Grote Financiële Crisis (GFC) en de coronacrisis hebben een grote invloed op de structuur van de economie. Het zal ervoor zorgen dat de slinger kapitaal-arbeid doorslaat in het voordeel van de factor arbeid. In de afgelopen veertig jaar is het aandeel van de bedrijfswinsten in de economie voortdurend gestegen. Tegelijkertijd is het aandeel voor de vergoeding van de factor arbeid gedaald. Daarbij komt dat ook de inkomensongelijkheid en de scheve vermogensverdeling is toegenomen. Dit geldt vooral voor de opkomende markten en de Angelsaksische landen. Continentaal Europa heeft namelijk nooit echt geloofd in het neoliberalisme van Thatcher en Reagan en de welvaartstaat zette een rem op het neoliberalisme. In opkomende markten is het algemene welvaartspeil zo snel gestegen dat de scheve inkomensverdeling nog niet als een probleem wordt ervaren, maar in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zorgen stagnerende inkomens voor steeds grotere onrust. Voor de GFC werd de ongelijkheid gemaskeerd door de stijgende nominale inkomens en doordat huishoudens zich steeds dieper in de schulden staken om hun levensstandaard te behouden. Na de GFC werd dit lastiger. Aangezien het gaat om grote groepen kiezers spreekt het voor zich dat dit doorsijpelt naar de politiek. Post-Corona heeft de politiek er daarom voor gezorgd dat de lasten van de laatste crisis niet worden gedragen door laagste inkomens. De economie wordt volop gestimuleerd om ervoor te zorgen dat zelfs de laatste werkloze een baan krijgt. Waar na de GFC overheden gingen bezuinigen, staat nu fiscaal de geldkraan wijd open. Sinds de Tweede Wereldoorlog is er niet zo’n groot fiscaal stimuleringspakket geweest. Een groot deel van de Amerikaanse werklozen heeft nu een hoger inkomen dan toen ze nog aan het werk waren. Er wordt volop geijverd voor een hoger minimumloon en veel bedrijven verhogen op eigen initiatief de lonen. Niet alleen vanwege de vele openstaande vacatures, maar ook vanwege reputatierisico’s. Social media is machtiger dan de vakbonden. In de G7 is besloten dat bedrijven wereldwijd minimaal 15 procent belasting moeten gaan betalen. De overheid eist een grotere rol op: meer regulering, grotere tekorten op de begroting en hogere marginale belastingtarieven. Dit draag eraan bij dat het aandeel van de factor arbeid in de economie de komende jaren zal stijgen.
De laatste keer dat arbeid aan kracht begon te winnen was tijdens de Grote Depressie van de jaren dertig, vooral via de vakbonden. Dit werd onderbroken door de Tweede Wereldoorlog, maar ging door gedurende de jaren vijftig en zestig. Het hoogtepunt werd bereikt in 1979. Op dat moment zorgde de vakbondsmacht, de buitensporige regulering en de economische stagflatie ervoor dat er maar weinig winst voor het bedrijfsleven overbleef. In 1980 begon de oorlog van Paul Volker tegen de hoge inflatie en startte het verzet van Ronald Reagan tegen de macht van de vakbonden. Deregulering was voortaan het devies. Het was het begin van het tijdperk van de toenemende macht van het bedrijfsleven. Sindsdien ging een steeds groter aandeel door automatisering, de tanende macht van de vakbonden en globalisering naar de bedrijven. De hervormingen aan de aanbodkant van de economie, deregulering, privatisering, een kleinere overheid, lagere belastingen, lage inflatie, globalisering en ook nog eens het vredesdividend hebben de afgelopen veertig jaar gezorgd voor uitstekende rendementen op zowel de aandelen- als de obligatiemarkt.
Nu bevinden we ons nu op een punt dat het ongelijke machtsevenwicht zo’n groot voordeel geeft aan het bedrijfsleven dat deze ongelijkheid het systeem bedreigt. De slinger slaat niet langer door ten gunste van bedrijven en is begonnen aan de terugkeer naar de factor arbeid. In de Verenigde Staten is de steun voor de vakbonden gestegen tot het hoogste niveau van de afgelopen vijftien jaar. Het zijn vooral jonge, multiculturele, werkloze millennials die lid worden van de vakbond. Ze kunnen zich niet veroorloven om hun studieschuld af te betalen en een huis te kopen. De toenemende ongelijkheid, pensioenonzekerheid en de stijgende kosten van de gezondheidszorg geven een gevoel van economische kwetsbaarheid. Stakingen zijn weer terug en niet alleen om meer loon, maar bijvoorbeeld ook omdat een bedrijf zich onvoldoende committeert aan de energietransitie. Millennials hebben een uitgesproken mening over grote maatschappelijke kwesties. Zij en andere medewerkers maken het management steeds vaker duidelijk wat wel en niet een verantwoorde manier van zakendoen is. Vooral in de kenniseconomie worden bedrijven tegenwoordig geconfronteerd met petities, demonstraties en pseudo-stakingen. Steeds belangrijker wordt ook de publieke reputatie van een bedrijf op het gebied van maatschappelijke kwesties als klimaatverandering, gelijke kansen voor man en vrouw, gelijke etnische kansen, de relaties met het leger en bijvoorbeeld seksuele intimidatie op de werkvloer. Werknemers spreken zich uit over vragen die betrekking hebben op bedrijfswaarden en investeringsbeslissingen en krijgen dankzij sociale media steeds meer macht.
De gevolgen voor beleggers van het doorslaan van de slinger van kapitaal richting de factor arbeid zijn groot. De grotere overheid, meer regulering, minder globalisering en hogere belastingen remmen de productiviteitsontwikkeling en daarmee de economische groei. Die rem op de aanbodzijde van de economie zorgt voor meer inflatie. In de Verenigde Staten is de inflatie langere tijd beneden de 2 procent uitgekomen en ook na de tijdelijke effecten als gevolg van de coronacrisis is de kans groot dat de inflatie daarna boven de 2 procent blijft uitkomen. Mogelijk dat de inflatie structureel doorschiet tot boven de 2,5 procent. Dit extreem stimulerende overheidsbeleid zorgt er ook voor dat economische cycli sneller verlopen. Nu wordt er nog volop gestimuleerd om volledige werkgelegenheid te bereiken. Er wordt een snelkookpan gebruikt om dat punt te bereiken. Dat betekent dat er straks de stevige maatregelen moeten worden genomen om inflatie onder controle te krijgen en het risico bestaat dat dit alleen kan door een recessie te veroorzaken. Voordeel voor Europa is dat ze nooit echt volop ingezet hebben op het neoliberalisme. Waar Europa veertig jaar geleden achterliep, loopt Europa in dit nieuwe Keynesiaanse tijdperk voorop. Wees verder gerust, we staan we nog maar het begin van de slingerbeweging van kapitaal naar arbeid. We bevinden ons niet direct in de stagflatie van de jaren zeventig. De jaren vijftig en zestig waren prima voor (aandelen)beleggers.