Er zijn beleggingen waarvan de waarde moeilijk te bepalen is. De waarde is wat de gek er voor geeft. Ze geven geen dividend, geen coupon, maar de koper hoopt dat er ooit een dag komt dat iemand er meer voor wil neerleggen dan wat hij of zij er voor heeft betaald. Goud is een mooi voorbeeld, maar het geldt ook voor klassieke auto’s, schilderijen of Japanse whiskey. Toch hebben die laatste drie nog een nuttige functie. Bij goud doen we veel moeite om het uit de grond te halen om het daarna weer diep weg te stoppen in een kluis onder de grond.
In het begin van mijn carrière heb ik ooit geprobeerd om een positieve ‘investment case’ te schrijven voor goud. Het was in de jaren negentig en centrale bankiers waren volop goud aan het verkopen. In aanloop naar de dotcomhausse zou toch alles digitaal worden en daarin speelde goud volgens de centrale banken geen rol. Maar opkomende landen werden populair en vanwege het ontbreken van een goed financieel systeem daar in combinatie met hoge inflatie was goud voor deze opkomende middenklasse het enige alternatief om te sparen.
In het Westen bleef goud onpopulair. De krant stond vol met schandalen bij Canadese goudbedrijven zoals Bre-X, waar de hoofd-geoloog omkwam door uit een helikopter te springen. Voor een collega waren die schandelen aanleiding om nogmaals te benadrukken dat een goudmijn niet meer is dan een gat in de grond met een leugenaar ernaast. Ik kon beter stoppen met mijn goud-analyses, dat zou niet goed zijn voor mijn carrière.
Na de dotcombubbel en de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie werd goud populair. De goudprijs ging zeven keer over de kop en bereikte tijdens de eurocrisis een hoogste koers van $ 1.920,- per troy ounce. Die stijging leek in alles op een zeepbel. Er waren tal van amateuristische websites die na de Grote Financiële crisis het einde der tijden predikten en adviseerden om alleen nog maar goud aan te houden. De bubbel barstte. Op basis van een vergelijking van historische zeepbellen en het werk van Charles P. Kindleberger (Manias, Panics and Crashes, a history of financial crises) viel in 2014 een koersdoel te berekenen van $ 500 dollar per troy ounce. Dat is niet uitgekomen, maar goud was de afgelopen tien jaar geen goede belegging.
Vijf jaar geleden leek onconventioneel monetair beleid nog een tijdelijk fenomeen. De Fed was begonnen met het verhogen van de rente en de stijgende vergoeding op kas concurreerde met goud als vluchthaven. Zodra de rente verder normaliseerde, kon de goudprijs verder dalen. Maar het monetaire experiment ging door. De rente werd negatief en de Japanse centrale bank was in de afgelopen jaren zelfs bereid onbeperkte hoeveelheden obligaties op te kopen.
Door de Coronacrisis gebeuren er nu dingen op monetair gebied die we ons begin dit jaar niet konden voorstellen. Monetaire financiering, het onbeperkt opkopen van obligaties, centrale banken die de obligatiemarkt overnemen. Door de sterke daling van de Amerikaanse rente zijn Treasuries steeds minder geschikt als vluchthaven. Centrale bankiers sturen op een structureel negatieve reële rente waardoor de waarde van de eigen munt wordt ondergraven. Maar omdat alle grote centrale banken (met uitzondering van China) hetzelfde beleid voeren, zijn er valutair weinig vluchthavens. Daarmee is het barbaarse reliek populairder dan ooit, verder geholpen door het beroerde sentiment onder beleggers die op zoek zijn naar een vluchthaven in deze bijzondere tijden.
Ondanks het feit dat goud waard is wat de gek er voor geeft, is er wel wat te zeggen over de relatieve waardering van goud. Dan is goud duur, of het nu wordt vergeleken met de olie, zilver, koper of welke grondstof dan ook. Voor wie denkt dat de wereld eindigt in het vuur van de inflatie en niet vast blijven zitten in het ijs van de deflatie, is zo’n beetje elke grondstof een beter alternatief dan goud. Prettige bijkomstigheid is dat deze grondstoffen wel profiteren van een herstel van de economie.
Photo by Lucas Benjamin on Unsplash