Vorig jaar juli verscheen er in Engeland een rapport genaamd ‘a green new deal’. Het rapport werd geschreven door mensen van de new economics foundation, opgericht in 1986 als een soort tegenhanger van de G7-bijeenkomsten. Het rapport heeft naast de financiële crisis vooral oog voor de klimaatcrisis en de energiecrisis. Nu noteerde de olieprijs ten tijde van het uitkomen van het rapport boven de $ 145 dollar per vat en is deze inmiddels met $ 100 dollar gezakt, maar dit hangt meer samen met de economische crisis als gevolg van de financiële crisis dan dat er nu vergaande maatregelen zijn genomen om minder afhankelijk te zijn van olie. New deal verwijst naar het plan van Roosevelt in de jaren dertig om de VS uit het slop van de grote depressie te trekken. De green new deal is een combinatie van het opnieuw reguleren van financiële instellingen met een grotere rol voor de overheid en een programma gericht op duurzaamheid. Dit hervormingsprogramma is internationaal van opzet, maar in essentie vooral gericht op het Verenigd Koninkrijk. In het actieplan van de new green deal staat onder andere talloze voorstellen om energie te besparen en alternatieve energie te winnen. Om dat mogelijk te maken moet er veel geïnvesteerd worden, waardoor er veel nieuwe groene banen zullen ontstaan. Het rapport spreekt zelfs over een klimaatleger van arbeidskrachten. Een deel van de financiering komt door het extra belasten van olie en zelfs het afromen van de overwinsten in de olie-industrie. Verder pleit het rapport ook het opsplitsen van grote financiële instellingen zodat er geen instellingen meer zijn die te groot zijn om failliet te mogen gaan. Er moet een duidelijke splitsing komen tussen retailbankieren en zakelijk bankieren, die gereguleerd worden door strikte kapitaalcontroles. Alle financiële instrumenten moeten onder officieel toezicht komen en belastingparadijzen moeten hard worden aangepakt.
Op onderdelen is dit rapport bepaald extreem te noemen. Dat komt deels doordat de new economics foundation zich bewust afzet tegen de gevestigde orde en het geschreven is door onder andere milieu-activisten. Tegelijkertijd is het rapport een voorbeeld van het buiten vaste kaders denken. Nog geen jaar later zijn enkele voorstellen uit het rapport al opgepakt en zijn daarover onder andere op de laatste G20 conferentie beslissingen genomen. Ook in Nederland presenteerde Stichting Natuur en Milieu en de FNV begin dit jaar onder de naam green new deal een rapport om klimaatverandering tegen te gaan en werkgelegenheid te stimuleren. Ook de VN gaat voluit voor de green new deal en in de VS zijn er al blauwgroene allianties tussen vakbonden en milieu-organisaties. De green new deal zou ook een uitstekend ontwikkelingsinstrument zijn als de rijke landen ontwikkelingslanden vergoeden voor het verstandig beheren van de wereldecosystemen. Wellicht dat eind dit jaar in Kopenhagen bij de onderhandelingen over een nieuw klimaatakkoord de woorden green new deal in veel slotverklaringen zal voorkomen. Ook hier is de theorie echter weerbarstiger dan de praktijk. In het hart van de Amerikaanse productiesector, het middenwesten van de VS met de stad Chicago als centrum, is men nog vooral bezig met het redden van wat er nog te redden valt van de Amerikaanse auto-industrie. Als de green new deal pas echte voet aan de grond zou krijgen dan wordt Chicago het centrum van de productie van zonnecellen en windmolens. De gedaalde olieprijs doet bovendien alle groene plannen geen goed. Dat geldt echter ook voor geplande investeringen in de zoektocht naar olie. Die zijn zoveel mogelijk op een laag pitje gezet. Op termijn betekent dat hogere olieprijzen en waarschijnlijk ook dat nu groen investeren dan rendabel zal zijn.
De recessie en de kunst van het nietsdoen
In de column van Maarten Schinkel in het NRC komt hij tot de conclusie dat nietsdoen soms de beste keus is als het gaat om het aanpakken van de problemen. Nietsdoen betekent immers in Nederland dat de economie als vanzelf al gestimuleerd wordt. De staat is meer kwijt aan sociale zekerheid, terwijl de belastinginkomsten achterblijven. Daardoor loopt het tekort automatisch op. Bezuinigen is dan contraproductief, want dat maakt de vraaguitval alleen maar erger. Maar dan komt de vraag op in hoeverre men de problemen van nu kan afwentelen op toekomstige generaties. Als de economie al actief wordt gestimuleerd leidt dat tot een nog groter tekort en het is de vraag of dat helpt. Stimuleringsmaatregelen doen er lang over om effect te hebben. Bovendien is de Nederlandse economie een zeer open economie, die voor een belangrijk deel bepaald wordt door import en export. Stimuleringsmaatregelen lekken daardoor mogelijk weg naar het buitenland. Het is nog maar de vraag of de overheid als beste kan bepalen wat werkt en wat niet. Wat dat uiteindelijk wordt, is vaak een compromis om zoveel mogelijk politieke onenigheid te voorkomen. Een compromis dat vaak niet effectief is en moeilijk terug te draaien als de recessie weer achter de rug is.
Nederland kan wellicht wat leren van een andere zeer open economie en dat is Singapore. Singapore staat al enige tijd bovenaan de lijst van zeer geglobaliseerde landen, samen met Ierland, Zwitserland, de VS, Nederland en Canada. Als gekeken wordt naar de minst geglobaliseerde landen: Iran, India, Indonesië, Egypte, Bangladesh en Brazilie dan lijkt er een relatie te bestaan tussen aan de ene kant globalisering en aan de andere kant politieke vrijheid en corruptie. Singapore heeft een moderne, open economie, maar tegelijkertijd controleert de overheid de media en verschaft haar burgers maar weinig vrijheid. Het VPRO-programma Tegenlicht ging op bezoek bij Lee Kuan Yew, de autocratische leider van Singapore. Singapore omarmt de voordelen van het kapitalisme (het genereert inkomen waarmee de maatschappij kan worden geholpen) met de voordelen van het socialisme (men neemt de bevolking de zorgen uit handen). De bevolking wordt geholpen door een woning voor iedereen, goed onderwijs en goede gezondheidszorg, maar daar houdt het op. Er is geen sociaal stelsel, geen uitkering voor mensen zonder werk, geen overheidspensioenen, geen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Volgens Singapore ontneemt een dergelijk sociaal vangnet al het persoonlijk initiatief en het is op lange termijn niet meer op te brengen, niet meer te betalen. Het Singaporese model wordt omarmt door de rest van Azië met China voorop. Dat zal in Europa en de VS waarschijnlijk niet lukken, er zitten te veel voordelen aan het sociale paradijs. En ook Singapore heeft te lijden onder de economische crisis. Lee gaf recent aan vraagtekens te zetten bij het exportgedreven model van de Aziatische economie. Volgens Lee moet er gezocht worden naar meer evenwicht, omdat Aziaten niet kunnen verwachten dat de Amerikanen blijven consumeren wat overalt ter wereld voor ze geproduceerd wordt. Net als Nederland strijdt Singapore tegen opkomend protectionisme. In de jaren dertig zorgde protectionisme voor een verdieping van de economische crisis en juist open economieën hebben hier veel te verliezen en weinig te winnen. Belangrijker is echter dat men een open economie gedwongen wordt concurrerend te zijn. Daardoor verdwijnen soms hele bedrijfstakken als men elders in de wereld goedkoper kan produceren. Nog sterker dan Nederland legt Singapore de nadruk om te investeren in innovatie en de nadruk te leggen op kennis en nieuwe creatieve processen. In tijden van crisis moet men dus investeren in die onderdelen van de economie waarmee men in de toekomst verwacht internationaal te kunnen concurreren. Waar dit niet het geval is, kan de crisis worden aangegrepen om versneld te saneren. Dat klinkt eenvoudig, maar hoe makkelijk is dit in te passen in het sociale paradijs.
Warren Buffett over derivaten
In 2002 bestempelde Warren Buffett kredietderivaten wel als ‘financial weapons of mass destruction’ en vorig jaar kreeg hij daarmee grotendeels gelijk. Elk jaar schrijft Buffett een brief aan de aandeelhouders van Berkshire Hathaway en dit jaar herhaalde hij de eerdere waarschuwing dat derivaten gevaarlijk zijn. Tegelijkertijd gaf hij aan dat het verbeteren van de transparantie, zoals voorgestaan door veel politici en toezichthouders, niet de oplossing is. Volgens Buffett is er geen mechanisme te bedenken dat maar in de buurt komt bij het meten van risico’s in een complexe portefeuille met derivaten. Als bedrijven uitgebreid rapporteren over hun derivatenposities dan is er maar een conclusie mogelijk en dat is dat men niet weet wat die bedrijven doen. Derivaten hebben volgens Buffett voor een forse toename van de leverage en de risico’s in het financiële systeem gezorgd. Bovendien is er altijd sprake van tegenpartijrisico en dat is volgens Buffett de belangrijkste reden dat Bear Stearns moest worden gered. De essentie van het probleem bij derivaten is dat zij, in tegenstelling tot bijvoorbeeld aandelen en obligaties, langere tijd niet worden gesettled. Dat betekent dat er enorme verplichtingen over en weer worden opgebouwd zonder dat daar een goede prijs op wordt gezet. Het tussentijds waarderen op marktprijzen door middel van een op de historie gebaseerd model valt helemaal niet in goede aarde bij Buffett. Deze modellen lijken indrukwekkend, maar de aannames kloppen vaak niet. Verder zorgt dit waarderingsproces voor wilde schommelingen in de winst, wat soms volgens Buffett weer zorgt voor beleggingsmogelijkheden (door de gedaalde koers).
Wie zou denken dat Buffett met Berkshire Hathaway niet in derivaten handelt, komt bedrogen uit. Berkshire is één van de grotere spelers op de derivatenmarkt en speelt met een tegenwaarde van $ 14 miljard mee op de markt voor junk bonds en schulden van lokale overheden. Verder heeft hij voor een tegenwaarde van $ 37 miljard lange puts geschreven op aandelenindices wereldwijd. Volgens Berkshire hoeft men voor deze laatste post geen eigen middelen in te brengen, zelfs als de markt- of intrinsieke waarde van de contracten wijzigt of de kredietwaardigheidsbeoordeling van Berkshire wordt verlaagd. De oplossing bij derivaten is om ze zoveel mogelijk te standaardiseren en verhandelbaar te maken. In normale marktomstandigheden worden deze derivaten dan goed gewaardeerd. Door de transparantie aan de ene kant en de onbegrijpelijkheid die het gevolg is van die transparantie aan de andere kant konden de problemen in de markt voor kredietderivaten uit de hand lopen. Beleggers vertrouwden niet meer op modellen (bijvoorbeeld op de modellen van kredietbeoordelaars) en gingen verkopen in een markt waar door hetzelfde gebrek aan vertrouwen geen kopers meer waren. Transparantie zorgde er voor dat problemen zichtbaar werden, maar daaraan werden al snel verkeerde conclusies verbonden. Daar waar vertrouwen essentieel is, zoals bij belangrijke financiële spelers, is transparantie een risico op zich. Als tijdelijke oplossing hebben veel toezichthouders het goed gevonden dat instellingen de regels met het waarderen op marktwaarde (tijdelijk) niet hoeven toe te passen. Dit geeft die instellingen dat weer tijd op de balans op orde te brengen. Op termijn is een goedwerkende markt de enige oplossing. Net zoals aandelenderivaten een belangrijke factor waren in de krach van 1987 spelen nu kredietderivaten een belangrijke rol. Als de markt meer volwassen wordt, beter gereguleerd en ook beter begrepen, zullen de risico’s afnemen.
Communicatie
In elk handboek voor crisismanagement staat dat communicatie bij een crisis essentieel is. Ook vrijwel elk rampenplan staat vol met op welke wijze en wanneer er gecommuniceerd moet worden met het brede publiek. Hoewel er geen handboeken of rampenplannen waren voor de huidige crisis, gaf president Obama ook na zijn aantreden les hoe een positieve boodschap te brengen van hoop en vertrouwen in crisistijd zonder de problemen uit de weg te gaan. Obama biedt perspectief, maar benoemt tegelijkertijd de problemen van vandaag en gaat ze niet uit de weg. De communicatie van Obama is offensief en staat in schril contrast met de defensieve communicatie van veel bedrijven en organisaties die denken dat ze alleen maar negatieve verhalen te vertellen hebben. Zij stellen zich verdedigend op, zwijgen en roepen daarmee juist wantrouwen en achterdocht op. Wantrouwen en achterdocht die er toe leiden dat er steeds harder wordt geroepen dat bankiers maar eens sorry moeten zeggen. Met andere woorden: dat men de problemen moet erkennen en heeft geleerd van het verleden. Ervaring leert dat vertrouwen alleen (terug)komt op basis van een solide reputatie. Daarvoor moeten eerst de problemen worden erkend, waarna perspectief moet worden geboden en tot slot de richting moet gewezen naar dit perspectief. De financiële crisis is bovenal een vertrouwenscrisis. Vertrouwen gaat te paard, maar komt te voet.
De Fed had waarschijnlijk bij het laten vallen van Lehman in september vorig jaar en het tegelijkertijd redden van Merrill Lynch de beste bedoelingen, maar de communicatie daarover was beroerd. Bernanke had eerder al aangegeven dat de overheid niet elke bank zou hoeven moeten redden en dat banken er ook zelf meer aan moesten doen de situatie te verbeteren. Met de eerdere redding van Bear Stearns communiceerde de Fed echter impliciet dat ook de grotere brokers, inclusief Lehman, wel gered zouden worden. De Fed had zich bewust moeten zijn van het feit dat deze perceptie leefde bij het grote publiek. Door Lehman niet te redden, werd de Fed minder geloofwaardig en dat stelde het vertrouwen in het financiële systeem op de proef. Tegelijkertijd bood men na het laten vallen van Lehman en het tegelijkertijd redden van Merrill Lynch opnieuw geen perspectief. En dat perspectief was er ook niet in de communicatie rondom de eerste Paulson plannen die vrij chaotisch verliep. Gedurende het eerste kwartaal is de communciatie, zowel van de overheid als van de toezichthouders, verbeterd. De regering Obama geeft meer perspectief en te pas en te onpas communiceert Obama over de richting naar dat perspectief. Bovendien lijkt het er op dat de Amerikaanse overheid en de toezichthouders ook coördinatie aanbrengen in hun communicatie. De één na de andere bank komt opeens met goed nieuws, terwijl er bij nadere bestudering van die berichten niet zoveel nieuw nieuws in staat. Maar het zorgt wel voor een positief momentum, waardoor andere macro-economische lichtpuntjes worden versterkt. Lichtpuntjes die in slechte tijden waarschijnlijk zouden worden afgedaan als eendagsvliegen. De plannen van Geithner, de opvolger van Paulson, winnen aan kracht als de problemen gedetailleerd worden benoemd en men ook hier in de uitwerking de richting wijst naar een nieuw perspectief. Uiteindelijk moet men dat in praktische daden laten zien. Alleen op die manier is het brede publiek te overtuigen van de oprechte bedoelingen. Pas dan is het ook geloofwaardig en dat zal op langere termijn helpen om het vertrouwen weer te herstellen.