Centrale bankiers gingen er tot voor kort van uit dat oplopende inflatie een tijdelijk fenomeen zou zijn, een direct gevolg van de coronacrisis. Toch zijn er ten minste drie redenen te bedenken waarom inflatie dit keer wel eens wat hardnekkiger zou kunnen zijn.
Hogere prijzen zien we op dit moment vooral in de vorm van hogere energieprijzen. Eén van de verklaringen voor die hogere energieprijzen is de energietransitie. In de afgelopen jaren hebben verschillende stakeholders er bij de grote oliemaatschappijen op aangedrongen om niet meer te investeren in fossiele brandstoffen. Aandeelhouders, actievoerders, financiers, overheden, centrale bankiers en zelfs de rechter hebben er alles aan gedaan om die investeringen te voorkomen en dat heeft gewerkt, met als gevolg hogere energieprijzen. Nu zal het wel even duren voordat er voldoende capaciteit is. Eerst dreigt volgend jaar nog een tekort aan olie. Verder is de energietransitie niet goedkoop en daarvoor is bijvoorbeeld veel koper vereist. Hogere energieprijzen sijpelen geleidelijk door in zo’n beetje elk product of elke dienst. In het verleden zorgde zo’n sterke stijging van de energiekosten vaak voor een recessie, maar dit keer is het percentage van de totale uitgaven nog altijd opvallend laag. Er is dus nog opwaarts potentieel voor de olieprijs.
Er is een tekort aan werknemers om uiteenlopende redenen. Soms is het een tijdelijk probleem en met opleiding en bijscholing te verhelpen. Meer structureel is het pensioneren van de babyboomgeneratie. Dit is de eerste generatie in de geschiedenis die uitgebreid heeft gespaard voor het pensioen. Dat betekent dat ze een deel van de eerdere consumptie hebben opgegeven, terwijl ze wel productief waren. Nu deze mensen (het cohort 1945-1965) met pensioen gaat, gaan ze alleen nog maar consumeren en niet meer produceren en dat zorgt voor stijgende prijzen. De vergelijking met Japan gaat hier niet op, de deflatie daar was een gevolg van het uiteenspatten van een dubbele zeepbel begin jaren negentig. Veel Japanners werken ook nog na hun pensioen. Wat ook speelt op de arbeidsmarkt is dat de slinger tussen kapitaal en arbeid nu doorslaat richting de factor arbeid, onder invloed van de toegenomen inkomens- en vermogensongelijkheid in de wereld.
Corona heeft geleerd dat just-in-time ketens kwetsbaar zijn. In de toekomst moet het meer robuust, just-in-case. Dat betekent dat er meer kosten moeten worden gemaakt voor opslag of dat er meer lokaal moet worden geproduceerd. China hoeft ook niet meer zo nodig te exporteren, de focus daar verschuift naar betaalbare woningen, betaalbaar onderwijs en betaalbare zorg voor de Chinese bevolking. Ook daar is er een tekort aan werknemers aangezien de Chinese beroepsbevolking inmiddels krimpt. China is niet meer de grote deflatiemotor van de wereld en waar China dat stokje overnam van Japan is er geen logische opvolger meer voor China. Lagere prijzen zijn wellicht mogelijk dankzij technologische innovaties, maar veel techbedrijven zijn tegenwoordig feitelijke monopolies en die staan er niet om bekend dat ze de prijzen verlagen. Geen tijdelijk hogere inflatie dus, maar juist een hardnekkig hoge inflatie. De geest is uit de fles.
Photo by Daniele Levis Pelusi on Unsplash