In de afgelopen decennia hadden westerse economieën moeite om te herstellen na een recessie. Het leek steeds langer te duren totdat de economie weer op het niveau was van voor de recessie. Het herstel kreeg in commentaren verschillende bijnamen, zoals ‘banenloze groei’, ‘structurele stagnatie’ of het ‘nieuwe normaal’. Zoals zo vaak zijn daarvoor verschillende verklaringen, maar de belangrijkste is wat mij betreft de toenemende globalisering. Neem een multinational met drie fabrieken: één in de Verenigde Staten, één in Europa en één in China. Op het moment dat door een recessie een deel van de vraag wegvalt, moet de multinational bezuinigen en dat betekent dat één van de fabrieken dicht moet. Het ligt voor de hand dat de fabriek met de hoogste kostprijs per eenheid product de deuren sluit en negen van de tien keer stond die fabriek in de Verenigde Staten of in Europa. In het herstel na de recessie trok de vraag aan en kwamen er ook weer banen bij, maar in dit geval uitsluitend in China. Het gevolg is dat China een steeds groter deel kon worden van de wereldeconomie. Naast dit effect van globalisering neemt een probleem in het financiële systeem (1990 Japan, 2000 Nasdaq, 2008 Amerikaanse huizenmarkt) altijd meer tijd in beslag om te herstellen. Vooral de kredietverstrekking heeft moeite om op gang te komen na een recessie veroorzaakt door financiële onevenwichtigheden. Banken geven dan even geen thuis. Centrale bankiers stappen in het gat en proberen via de kapitaalmarkten het lek te dichten. Alleen is daarvoor steeds meer schuld nodig om hetzelfde resultaat te bereiken.
Toch verschilt het herstel uit deze recessie met de herstelfases na de recessies van de afgelopen decennia. In plaats van trage groei waarbij nauwelijks sprake is van enige inflatie, is er nu sprake van zo’n sterke groei dat ook de inflatie dreigt door te schieten. Eerst werden we verrast door het Super-V-scenario, een economische groei die zelfs boven de pre-Corona trendgroei dreigt uit te komen, nu worden we verrast door sterk oplopende inflatie. Dat terwijl we de afgelopen decennia zijn geconditioneerd om inflatie te negeren. Iedereen beneden de 40 jaar gelooft dat inflatie dood is als gevolg van globalisering en de IT-revolutie. Zelfs centrale banken richten zich niet meer op het beheersen van de inflatie. De inflatie moet omhoog en wel naar zo’n hoog niveau dat er nooit meer een risico is op deflatie. De inflatie mag zelfs langere tijd boven de doelstelling uitkomen, met als argument dat die ook lange tijd onder de doelstelling heeft bewogen. Stiekem vinden ze meer inflatie wel prettig, wat is het een beproefd middel om torenhoge schulden omlaag te krijgen.
De gemiddelde centrale bankier is ervan overtuigd dat inflatie veel makkelijker is te bestrijden dan deflatie, daarbij opvallend vaak het Japanse voorbeeld noemende. Meer inflatie is goed, ook al is het feitelijk niets meer dan een belasting op spaargeld. Financiële repressie werkte aan het begin van de twintigste eeuw, na de Tweede Wereldoorlog, dus waarom zou het nu ook niet werken. Inflatie is een sluipende transfer van schuldeisers naar schuldenaars, iets wat juist binnen de eurozone nogal gevoelig ligt. Nu wordt er alom gesproken van ‘tijdelijke inflatie’, waardoor het probleem eenvoudig kan worden gebagatelliseerd. Het lijkt een beetje op de uitspraak van centrale bankiers dat het ‘subprimeprobleem onder controle is’. Maar inflatie is geen waakvlam die je even kan omtoveren in een vlammenwerper om daarna weer snel gas terug te nemen. Karl Otto Pöhl van de Bundesbank maakte de vergelijking met een tube tandpasta, eenmaal uit de tube, krijg je de tandpasta er niet meer terug in. De illusie dat inflatie simpel onder controle is te krijgen is wellicht te danken aan dezelfde Pöhl die samen met de grote Paul Volcker in de vroege jaren 80 een einde maakte aan een lange periode van stagflatie. Dat vereiste wel een dubbele recessie en veel extra werklozen. Pas toen kregen burgers weer vertrouwen in centrale bankiers als hoeders van koopkracht. Volcker verhoogde de rente tot 21,5 procent. In de huidige omgeving zou dat voldoende moeten zijn om welke inflatie dan ook onder controle te krijgen, vooral ook omdat de schuldenlast onvergelijkbaar veel groter is dan begin jaren 80.
Waarschijnlijk zullen centrale bankiers (afgezien van PBoC, die tegenwoordig steeds meer op de Bundesbank gaat lijken) nog wel even tijd nodig hebben om te wennen aan het feit dat inflatie voorlopig boven de 2 procent zal uitkomen. Ondertussen doet het tekort aan mensen op de arbeidsmarkt pijn bij bedrijven. Het aantal openstaande vacatures neemt toe. Veel van deze werknemers zijn er de afgelopen twintig jaar nauwelijks op vooruit gegaan. In de jaren zeventig konden machtige vakbonden deze mensen mobiliseren, maar tegenwoordig gaat het via sociale media veel sneller. Bovendien zorgt het (mobiele) internet in deze kennismaatschappij ervoor dat er veel beter zicht is op de ontwikkeling van de lonen, vooral bij de concurrent. Bedrijven gaan elkaar beconcurreren op het inhuren van personeel. Er worden al bonussen betaald bij indiensttreding, secundaire arbeidsvoorwaarden worden opgepoetst, maar ook de lonen stijgen. De loon-prijsspiraal is minder ver weg dan iedereen denkt. Wellicht gaan we dan terug naar het oude normaal, of gaan er ook stemmen op om dit het nieuwe, nieuwe normaal te noemen.
Photo by Artem Beliaikin on Unsplash