Inflatie lijkt een objectief cijfer, maar dat is het niet. Inflatie wordt namelijk bepaald door de overheid. In Nederland meet het CBS de consumentenprijsindex (cpi). Deze index meet de prijsontwikkeling van goederen en diensten die een gemiddeld huishouden in Nederland in een jaar heeft aangeschaft. Dat wordt het boodschappenmandje genoemd. Niet alle uitgaven tellen mee. Belastingen en sociale premies tellen niet mee. Ook de elk jaar stijgende zorgpremie is geen onderdeel van de inflatiedefinitie. Zo bedroeg de gemiddelde zorgpremie inclusief eigen bijdrages in 1998 nog 533 euro, in 2015 was dat 1449 euro. Dat is een stijging van 172 procent, meer dan 6 procent per jaar.
De berekende inflatie geldt voor een gemiddeld huishouden met een modaal inkomen. In de praktijk blijkt dat mensen met een hoger inkomen te maken hebben met een veel hoger inflatiecijfer. Zo zijn de kosten van hoger onderwijs in de afgelopen decennia fors gestegen. Collegegelden stijgen veel harder dan de inflatie en de inmiddels afgeschafte basisbeurs is lange tijd nominaal min of meer gelijk gebleven. Wie in de Verenigde Staten wil studeren aan de beste universiteiten heeft sinds medio jaren zeventig te maken met een stijging van gemiddeld 9 procent per jaar van de collegegelden (tuition fees). Mogelijk dat de trend naar online leren daar verandering in gaat brengen, maar ook dit jaar stijgen daar de collegegelden. Verder houdt het tijdschrift Forbes sinds de jaren zeventig de CLEWI-Index bij. CLEWI staat voor de Cost of Living Extremely Well. Het zijn luxe goederen die geen onderdeel zijn van het gewone inflatiemandje, maar wel met gemiddeld 7 procent per jaar stijgen. Dat terwijl mensen met een hoger inkomen of een groot vermogen ook nog te maken hebben met een progressief belastingtarief en hogere schenkingsrechten. Sparen voor goede zorg op de oude dag, een studie of een luxe leven heeft helemaal geen zin met dergelijke prijsstijgingen. Sparen is hierdoor erg risiovol, beleggen is veel veiliger.
Tot 1998 werd ook in de Verenigde Staten de inflatie gemeten op basis van een mandje van goederen. De Boskin commissie heeft dat onder Clinton gewijzigd. De inflatie was te hoog en moest omlaag om de sociale zekerheid betaalbaar te houden. Sinds 1998 zijn de huizenprijzen in de Verenigde Staten met 136 procent gestegen, maar volgens de nieuwe inflatiedefinitie slechts met 72 procent. Verder corrigeert de huidige inflatiedefinitie ook nog voor kwaliteitsverbeteringen. Zo worden computers en auto’s theoretisch steeds goedkoper, je krijgt meer waar voor je geld. Maar als je maar één auto nodig hebt of maar één computer koopt, heb je daar weinig aan. Dezelfde correcties past ook de Europese Unie toe op wat het geharmoniseerd Europees inflatiecijfer wordt genoemd. Slecht nieuws voor de rokers, de stijgende prijzen voor tabak worden hierin niet meegenomen.
De inflatie stijgt dus sterker dan het officiële cijfer aangeeft. Het heeft er voor gezorgd dat iemand uit de lagere middenklasse in de jaren negentig nog wel een nieuwe auto kon kopen, maar nu niet meer. Gelukkig zijn er ook besparingsmogelijkheden. Niet meer vliegen met de KLM, maar met Easyjet of met Ryanair. Niet meer naar een hotel, maar boeken via AirBnB. Niet meer naar de Albert Heijn, maar naar de Aldi of de Lidl. Toch heeft dit gegoochel met cijfers bijgedragen aan de brede onvrede in de maatschappij, aan de gele hesjes en andere demonstraties en aan de opkomst van het populisme.
Desondanks wordt inflatie zelden gezien als de grote boosdoener. Even leek het fout te gaan met de introductie van de euro, maar dankzij globalisering en de voortschrijdende IT-revolutie was het jaarlijkse inflatiecijfer eerder te laag dan te hoog. Dat gaat veranderen door de Coronacrisis. Niet direct, maar wel over enkele jaren. De inflatie gaat namelijk stijgen. Door de Coronacrisis zijn centrale banken en overheden genoodzaakt om de geldkraan fors open te zetten. De hoeveelheid goederen stijgt niet evenredig mee, die daalt eerder. Theoretisch betekent dit dat er sprake is van inflatie en dat prijzen dus stijgen. Nu is dat effect niet meteen zichtbaar, het duurt gemiddeld 2,5 jaar. Wel blijft een deel van die liquiditeit vast zitten in het systeem. Van de laatste 1300 miljard TLTRO van de ECB profiteert de reële economie niet, het is een cadeautje van circa 100 miljard van de ECB aan de commerciële banken. Dat fenomeen heeft er na de Grote Financiële Crisis ook voor gezorgd dat er geen sprake van was van oplopende inflatie, ondanks verschillende rondes van kwantitatieve verruiming. Al het geld van de centrale banken werd gebruikt om de gaten in het financiële systeem te dichten. Maar deze recessie is geen gevolg van problemen in het financiële systeem, terwijl de liquiditeitsinjecties veel groter zijn. Dit sijpelt onvermijdelijk door naar de reële economie, al dan niet via opgeblazen zeepbellen als een stijgende huizenmarkt of een stijgende aandelenmarkt.
In de vorige crisis gingen overheden snel bezuinigen. In de Verenigde Staten ijverde de Tea Party daarvoor, in Europa hield Duitsland iedereen aan het verdrag van Maastricht. Nu proberen overheden het werk van de centrale bankiers te overtreffen. Deze fiscale impuls komt dus bovenop de monetaire impuls, althans zo lang het virus nog niet behandeld kan worden met een vaccin of tot de werkloosheid is gedaald. Wat de inflatie afgelopen decennia heeft gedrukt is globalisering, volgens het BIS soms wel met 1 procent per jaar en daarnaast uiteraard de IT-revolutie. Al enkele jaren is er sprake van deglobalisering, de laatste tijd vooral zichtbaar in handelsoorlogen en hogere tarieven. Maar wat Trump niet is gelukt, heeft het Coronavirus voor elkaar gekregen. Het gaat bij de productie van goederen niet langer om ‘just in time’ maar om ‘just in case’ en dan gaat de prijs onvermijdelijk omhoog. Voor wat betreft de IT-revolutie zijn er steeds meer grote Amerikaanse bedrijven die elk op hun eigen gebied een feitelijk monopolie bezitten. Lange tijd is de consument in slaap gesust doordat veel zaken gratis leken, maar monopolies hebben nu eenmaal de eigenschap om de winst te maximaliseren door de prijzen te verhogen.
Een andere reden waarom de inflatie gaat stijgen is de zwakkere dollar. De Amerikaanse dollar is op dit moment duur vergeleken met andere valuta. Dat komt ook omdat de Amerikaanse dollar de reservemunt is en fungeert als vluchthaven in onzekere tijden. Bovendien was lange tijd de rente in de Verenigde Staten een stuk hoger. Die rente is snel gedaald en geleidelijk verzwakt nu de dollar. Veel leveranciers van grondstoffen krijgen betaald in dollar en een zwakkere dollar betekent bij gelijkblijvende kosten (die meestal niet in dollar zijn) dat de prijzen omhoog moeten. Een zwakkere dollar betekent ook dat er bij de ECB en de BoJ sprake zal zijn van een ruim monetair beleid. De euro en de yen mogen immers niet te sterk worden. Een zwakkere dollar geeft ook de centrale banken in opkomende markten de ruimte om het beleid te verruimen. Bij elkaar allemaal zaken die een positief effect hebben op inflatie.
Nu stijgt de inflatie meestal niet zonder dat de olieprijs stijgt. De afgelopen twaalf jaar is de olieprijs gedaald. Eerder dit jaar was die zelfs even negatief, maar dat was ook meteen het eindpunt van de daling. Het beste middel tegen een lage olieprijs is een lage olieprijs. Het zorgt er voor dat er minder olie wordt gezocht en geproduceerd. Tegelijkertijd start dan een lange varkenscyclus, waardoor 7 tot 9 jaar later een tekort is aan olie.
Vergrijzing heeft ook invloed op de inflatie. De babyboomgeneratie heeft lang gespaard voor de oude dag. Dat heeft er mede voor gezorgd dat ondanks oplopende schulden de rente toch laag kon blijven. Deze generatie produceerde wel, maar consumeerde niet alles. De komende jaren komt het omslagpunt waardoor deze generatie per saldo meer gaat consumeren en juist minder gaat produceren, mogelijk gemaakt door de hoge besparingen. Minder productie en meer consumptie heeft een positief effect op de prijsontwikkeling. Daarbij komt dat door de Coronacrisis de overheid noodgedwongen een grotere rol heeft gekregen in de economie. Bedrijven concurreren met elkaar door de prijzen voortdurend te verlagen. Bij de overheid speelt dit effect veel minder, nog even afgezien van de toenemende corruptie en de demotivatie binnen het bedrijfsleven door de grotere rol van de overheid. Die grotere overheid kan ook stemmen winnen door bijvoorbeeld het minimumloon te verhogen. Zo wil Biden het minimumloon in de Verenigde Staten verhogen van 7,25 dollar naar 15 dollar per uur. De Europese commissie wil een gelijk minimum loon invoeren in de Europese Unie. Stijgende lonen zorgen voor meer inflatie.
Centrale bankiers worden tegenwoordig betaald om inflatie te laten oplopen, en wel tot een niveau dat de kans op deflatie wordt geminimaliseerd. Bovendien is de inflatie zo lang beneden trend geweest dat die nu wel langere tijd boven trend mag bewegen. Door de voortdurend dalende inflatie in de afgelopen decennia geloven ze dat de ze inflatie eenvoudig onder controle kunnen krijgen. Inflatie wordt zelfs gezien als een oplossing voor het schuldenprobleem. Als de nominale economie door de oplopende inflatie harder groeit dan de schuldenberg, dan neemt de schuld als percentage van het BBP af. Spaarders en beleggers in obligaties zijn de pineut, inflatie moet gezien worden als een forse belastingverhogen voor deze groep. Voor de overige beleggers is dit een kans, want financiële markten houden nog altijd onvoldoende rekening met het scenario van oplopende inflatie.
Photo by Gordon Plant on Unsplash