Een Tesla-accu voor de S- en de X-modellen weegt 600 kilo. Om die te produceren moet er maar liefst 300.000 kilo materiaal uit de grond worden gehaald. Op basis van het huidige groeitempo moeten mijnen in de komende dertig jaar meer materiaal naar boven halen dan in de afgelopen 70.000 jaar. In één elektrische auto zit namelijk meer kobalt dan in 1.000 smartphones. De vraag naar kobalt en nikkel zal in 2040 twintig tot vijfentwintig keer hoger liggen dan nu. Een belangrijke grondstof is lithium, al in 2025 is de vraag naar dat metaal verdrievoudigd. Er zijn maar liefst 100 vaten olie aan energie nodig om één batterij te produceren waarin het equivalent aan energie van een vat olie kan worden opgeslagen. De energietransitie is niet gemakkelijk, maar versnelt verder als gevolg van de oorlog in de Oekraïne. De mijnbouwsector is één van de winnaars van de energietransitie.
Het aandeel alternatieve energie in het totale energieverbruik is verwaarloosbaar. We verbruiken nog altijd tegen de 100 miljoen vaten per dag. We moeten af van fossiele brandstoffen en inmiddels begint de elektrische auto populair te worden. Nu bestaat het wagenpark in Nederland voor slechts 4 procent uit 100 procent elektrische auto’s, in Duitsland is dat amper 2 procent. Een elektrische auto verbruikt tot wel vier keer zo veel koper als een fossiel aangedreven auto. Bovendien is er ook een veel groter elektriciteitsnetwerk vereist om al die energie te vervoeren. Ook hier zijn veel metalen nodig om dat mogelijk te maken. De hele energietransitie vreet metalen. In een zonnepaneel gaat aluminium, een metaal dat ook voor 30 procent meer gaat in een elektrische auto dan in een fossiel aangedreven auto. Voor de elektrische infrastructuur is ook veel staal vereist. Om schoon staal te produceren is bizar veel alternatieve energie vereist en daarvoor is veel metaal vereist. Windmolens zijn feitelijk één grote metalen kolos.
Mijnbouwbedrijven worden gezien als cyclisch. Dat is ook niet zo vreemd want door de hoge vaste kosten blijven ze vaak door produceren zolang maar minimaal de variabele kosten worden goedgemaakt. Traditioneel betekent dit dat van de vijf jaar ze vier jaar met verlies draaien en in dat vijfde jaar voldoende winst maken om de kosten van het kapitaal te dekken. Dit gaat wel uit van een markt waarop er sprake is van veel concurrentie, maar door de consolidatie in de mijnbouwsector is er effectief sprake van een oligopolie. Meestal wordt een markt bestempeld als oligopolie wanneer de vier grootste bedrijven (Glencore, Broken Hill, Rio Tinto en Vale de Rio Doce) een marktaandeel hebben van meer dan 70 procent. Dat is dan meteen terug te zien in de veel grotere investeringsdiscipline. Geleidelijk verschuift de prijszettingsmacht van de koper naar de verkoper. Een oligopolie is ook uitstekend in staat om een kartel te vormen. Kartelvorming is verboden, maar als het kartel de landsgrenzen overstijgt, is het lastig om bij essentiële grondstoffen zo’n kartel aan te pakken. Het is bij OPEC in ieder geval nog nooit gelukt. Beleggers houden van een oligopolie. Een monopolie wordt vaak stevig gereguleerd door de overheid, maar een oligopolie is meestal net zo goed in het dicteren van prijzen en voorwaarden. Bedrijven in een oligopolie letten op elkaar en de prijs is niet alleen een resultaat van de vraag, maar ook van de prijs die de concurrent stelt.
Glencore heeft nu een koers/winstverhouding van 17, BHP staat op 12, Rio Tinto op 7 en Vale staat op 4. Gemiddeld hebben deze vier mijnbouwbedrijven een dividendrendement van 8,5 procent. Het zijn bedrijven die al snel het label ‘value’ opgeplakt krijgen. Op het moment dat dergelijke bedrijven meerdere jaren op rij in staat zijn om de resultaten te laten groeien, komt er een moment dat beleggers daar een hogere waardering op willen plakken. In het afgelopen decennium is dat niet gelukt. Toen daalden mijnbouwbedrijven per saldo in waarde, in dezelfde periode steeg de S&P 500 gemiddeld met 14 procent per jaar. Mijnbouwbedrijven krijgen te maken met strengere milieumaatregelen. Dat speelt de grotere bedrijven in de kaart en vormt meteen een barrière voor eventuele nieuwkomers. De investeringsdiscipline bij de grotere mijnbouwbedrijven is ook makkelijker vol te houden wanneer het bedrijf is gespreid over verschillende regio’s en verschillende metalen. Een ander alternatief is verticale integratie. Veel oliemaatschappijen hebben in het verleden geprofiteerd van verticale integratie, iets wat voor een grote batterijproducent ook van toegevoegde waarde kan zijn. Bijkomend voordeel van beleggen in mijnbouwbedrijven is dat ze nog beter dan andere aandelen een goede bescherming bieden tegen inflatie. Het opwaarts potentieel van een aandeel dat nu nog gekwalificeerd wordt als value, maar door een meevallende winstontwikkeling over enkele jaren wordt gezien als groeiaandeel is enorm.