Aan het begin van de twintigste eeuw behoorde Argentinië bij de tien rijkste landen ter wereld dankzij de introductie eind negentiende eeuw van het prikkeldraad waarmee veehouders de pampa's konden afbakenen, en de frigoríficos, de koelhuizen die het mogelijk maakten rundvlees in te vriezen en te verschepen naar Europa. Deze op agrarische exporten gebaseerde welvaart bleek kwetsbaar. Hoewel Argentinië in 1960 nog veel rijker was dan een land als Japan, zat het Zuid-Amerikaanse land midden jaren zeventig totaal aan de grond. De vakbondsmafia, corrupte staatsbedrijven, guerrillabewegingen en uiteindelijk de staatsgreep van 1976 rekenden voorgoed af met de welvaart. Japan groeide echter in minder dan dertig jaar uit tot de tweede economie ter wereld. Ook landen als Zuid-Korea en Taiwan zijn inmiddels bijna net zo rijk geworden als veel Europese landen. Toch waren ook deze Oost-Aziatische landen vijftig jaar geleden even arm als bijvoorbeeld India, de rest van Azië en grote delen van Afrika. Toch moeten de nieuwe economische grootmachten vooral gezocht worden in de groep van landen die nog worden bestempeld als derde wereldlanden.
Veel mensen denken dat de armoede in de derde wereld een direct gevolg is van de welvaart die wij hier in het westen genieten. De oorzaak ligt echter niet zozeer in de uitbuiting van de arme door de rijke landen of van onwil om onze rijkdom te delen door bijvoorbeeld meer ontwikkelingshulp te geven. In werkelijkheid is bijna alle armoede in de derde wereld van inheemse makelij, een resultaat van politiek wanbestuur. De remedie tegen armoede blijkt vrijwel altijd te liggen in een juiste combinatie van staatsinterventies en de ontwikkeling van de vrije markt. Een krachtige overheidsbemoeienis met goed onderwijs en goede gezondheidszorg voor iedereen gaat daarbij gepaard met alle nodige bewegingsruimte voor een sterk exportgericht bedrijfsleven. In een land als India gebeurde precies het omgekeerde. Alle ondernemersactiviteit werd aan banden gelegd, en internationaal geïsoleerd door een verstikkend stelsel van regels en vergunningen die naar willekeur werden toegepast door een enorm leger van vaak corrupte ambtenaren. Tegelijkertijd verzaakte diezelfde Indiase overheid haar echte, sociale kerntaken, zoals het helpen zorgen voor basisonderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en schoon drinkwater voor de armen in de stedelijke sloppenwijken en op het afgelegen platteland. Zo werden bijna alle vruchten van het kleine beetje economische groei dat in deze situatie nog mogelijk bleek, decennialang geplukt door een maatschappelijke bovenlaag van politici en ambtenaren, en van bedrijven die, meestal in ruil voor steekpenningen, beschermde marktmonopolies konden regelen. Ook de weinige positieve beleidsinspanningen van de staat zelf dienden vooral de belangen van deze elite. Zo werd relatief veel meer geld in hoger onderwijs gestoken dan in basisonderwijs.
De Harvard-econoom Robert Barro heeft gekeken wat de belangrijkste verklarende factoren zijn voor economische groei in meer dan honderd landen. Zo vindt hij dat de kwaliteit van het recht een cruciale factor voor de groei in inkomen per hoofd van de bevolking is. Net zo belangrijk als onderwijs, een lage bevolkingsgroei, een lage inflatie en de bevordering van de vrije handel. Deze factoren zijn bovendien met elkaar verbonden. Een doelmatig rechtssysteem zorgt voor goed functionerende markten. En zonder prijsstabiliteit is het voor een land vrijwel onmogelijk om succes te boeken op het gebied van liberalisering en het bevorderen van de export. Op basis van de theorie van Barro heeft de Amerikaanse zakenbank Goldman Sachs gekeken welke landen in de toekomst, gemeten naar de omvang van het bruto binnenlands product, tot de grootste economieën in de wereld zullen gaan behoren. Het onderzoek spitst zich toe op de verwachte opkomst van de zogenaamde BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) in de komende decennia. Als de verwachtingen van Goldman Sachs uitkomen zullen deze vier economieën in minder dan 40 jaar groter zijn dan de huidige G6. China zal dan de grootste economie ter wereld zijn. Dat land bevindt zich nu in een dubbele overgangsfase, met de overgang van een geplande economie naar een markteconomie, en de overgang van een landelijke en landbouwmaatschappij, naar een stedelijke en industriële maatschappij. De overgang vindt plaats op een nooit eerder geziene schaal en tegen een razend tempo. Op minder dan twintig jaar tijd is het inkomen per inwoner verviervoudigd, is een structurele evolutie op gang gekomen en volgen de hervormingen elkaar snel op.
Opmerkelijk is ook de opkomst van India. In 2023 zal de Indiase economie volgens de projecties al groter zijn dan de Duitse, in 2032 wordt Japan gepasseerd en vanaf dan is India op de VS en China na de grootste economische wereldmacht. In economische zin wordt India in de media nogal eens vergeleken met een olifant. En de laatste jaren zou deze olifant ontwaken. India zou met andere woorden aan het begin staan van een periode van snelle economische groei. Dat hangt samen met het liberaliseringbeleid dat India sinds 1991 voert om de economie om te vormen tot een meer marktgerichte en opener economie. De maatregelen behelsden versoepeling van im- en exportbepalingen (lagere tarieven en minder formaliteiten), devaluatie en het inwisselbaar maken van de roepie. Verder zijn de regels voor buitenlandse investeerders versoepeld. Buitenlandse bedrijven mogen tegenwoordig grotere belangen nemen in Indiase ondernemingen dan voorheen. Ook winsten zijn makkelijker over te boeken dan vroeger. Voorts kondigde de regering verlaging van vennootschaps- en inkomstenbelastingen af. Ook zegde ze toe de overheidsuitgaven terug te brengen door te bezuinigen op subsidies op onder meer voedsel en een begin te maken met het privatiseren van de (dikwijls verliesgevende) staatsondernemingen. Dit soort maatregelen kan niet als een totaalpakket van de een op de andere dag worden ingevoerd en nog altijd bevindt India zich in dit economische veranderingsproces. Net zoals China steeds belangrijker wordt als producerend land, het land is wereldleider voor de handel in textiel, speelgoed, elektronische onderdelen, kleine huishoudelijke accessoires en allerlei soorten grondstoffen, is in India de dienstensector sterk in opkomst. India plukt zo de vruchten van twee historische erfenissen. In dit voormalige kroonjuweel van het Britse koloniale rijk, met meer dan tien verschillende binnenlandse talen, is het Engels altijd voertaal van de beter opgeleide bevolking gebleven. En het enige dat het Indiase onderwijs nog steeds echt goed doet, is het afleveren van grote aantallen hoger opgeleiden van vaak uitstekend niveau. India beheerst daarmee bijna twintig procent van de wereldwijde markt voor software-export, en neemt daarmee in de derde wereld een unieke positie in. Bijna alle grote Amerikaanse ICT-bedrijven hebben in India hun eigen vestiging voor onderzoek en ontwikkeling, waaronder Microsoft, Oracle, IBM, Motorola en Sun. Steeds meer grote westerse bedrijven laten een deel van hun ICT-gerelateerde activiteiten in India verrichten, zoals British Airways, American Express, Deutsche Bank, DaimlerBenz en Citicorp. Het gaat daarbij niet alleen om uitbesteding van arbeidsintensief administratief werk, maar ook voor de ontwikkeling van hoogwaardige, op maat gesneden nieuwe software. De ongekende dynamiek van de ontketende softwaresector, waar plotseling enorme kapitalen te verdienen blijken, maakt de nog resterende regulering en bureaucratie steeds minder houdbaar. Dat geldt bijvoorbeeld voor de bank- en verzekeringswereld, die een veel vrijer kapitaalverkeer tegemoet mag zien, en voor de extreem archaïsche en monopolistische telecomindustrie, die aan de vooravond staat van een radicale liberalisering die het aantal Indiërs met toegang tot een telefoon- en/of internetaansluiting zal doen exploderen. Deze snelle modernisering en internationalisering kan ook veel verbeteren aan de manier waarop Indiase bedrijven worden gerund. Van oudsher gebeurt dat extreem ondoorzichtig, en vaak ook extreem onzorgvuldig. Vooral minderheidsaandeelhouders worden stelselmatig benadeeld en bestolen (net als de fiscus trouwens), zonder dat een serieuze raad van commissarissen daar iets tegen onderneemt. Maar het nieuwe Indiase bedrijfsleven, met zijn enorme potentieel voor vaak ICT-geleide expansie en dynamiek, heeft juist alles te winnen bij een opgeschoonde reputatie van transparante en ordentelijke corporate governance. Voor het aantrekken van voldoende (internationaal) investeringskapitaal is dat een absolute voorwaarde.
Van de BRIC-landen is Brazilië het enige land waarin de afgelopen jaren de groei duidelijk is achtergebleven. Over de afgelopen vijftig jaar lag de reële groei van het BBP op 5,3%, maar dat viel over de afgelopen 10 jaar terug tot gemiddeld 2,9%. Brazilië wordt geconfronteerd met een aantal problemen. Allereerst is de schuldenlast hoog, op dit moment ongeveer 78% van het BBP. Tegelijkertijd liggen de besparingen en de investeringen relatief laag op ongeveer 18 tot 19% van het BBP tegen 36% in China en 30% als gemiddelde voor Azië. Het bedrijfsleven heeft in Brazilië veel meer moeite om vreemd vermogen aan te trekken en dit remt de groei. Bovendien is de Braziliaanse economie minder open dan bijvoorbeeld China, sinds dat laatste land is toegetreden tot de wereldhandelsorganisatie. Op dit moment werkt de vorig jaar verkozen regering aan politieke stabilisatie, een essentiële voorwaarde voor verdere groei. Substantiële structurele hervormingen zijn echter vereist om het land ook op wat langere termijn op dit groeipad te houden. De Russische economie groeit op dit moment wel spectaculair, mede geholpen door de goede ontwikkelingen op de grondstoffenmarkten. Het land worstelt echter nog steeds met de overgang van het communistisch systeem naar een vrije markt economie waarbij men wellicht wat ver is doorgeschoten. Beter was het geweest als men daar ook de Chinese weg, een combinatie van krachtige overheidsbemoeienis en de ontwikkeling van de vrije markt, had gevolgd. Ook kan in Rusland nog lang niet gesproken worden van een doelmatig rechtssysteem, een van de voorwaarden van Barro voor een scherpe groei op langere termijn.
Wat betekenen deze ontwikkelingen nu voor de belegger? Als het scenario van Goldman Sachs daadwerkelijk uitkomt, kunnen de gevolgen groot zijn. Voor een deel is dat al wel bekend. In de afgelopen jaren behoorden de groeicijfers van China, India en Rusland tot de hoogste in de wereld. Met name de kansen van China worden ook in de beleggingsgemeenschap wel onderkend. Voor een land als India geldt dat in veel mindere mate. Het toenemende relatieve belang van de BRIC-landen in de wereldeconomie kan ook gevolgen hebben voor de vraagaanbodverhoudingen Een hoge groei in die landen kan leiden tot extra vraag waarmee negatieve effecten als vergrijzing in de Westerse landen en de daaran gekoppelde lagere economische groei kan worden opgevangen. Een voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld Japan dat nu al duidelijk profiteert van de vraag vanuit China. Hoge economische groei kan ook leiden tot hogere rendementen en een toenemende vraag naar kapitaal. Dat betekent dat de BRIC-landen in de toekomst een steeds belangrijker deel gaan uitmaken van een beleggingsportefeuille. Een hoge economische groei vergt ook hoge investeringen in infrastructuur leidend tot extra vraag naar grondstoffen met als gevolg hogere prijzen. Ook bij de beoordeling van met name multinationals spelen de BRIC-landen een rol. Als de groeiverwachtingen voor deze bedrijven moeten worden ingeschat maakt het wel een verschil of men vooral aanwezig is in de trager groeiende Westerse economieën of meer in de BRIC-landen. Tot slot kunnen ook buurlanden profiteren. En daar richten wij toch vooral onze blik op Azië. India en China zijn bij elkaar goed voor bijna de helft van de wereldbevolking en de groei in de landen heeft op dit moment al een duidelijk positieve invloed in de rest van Azië. Op termijn kan dit leiden tot belangrijke geopolitieke verschuiving richting Azië.