Niet alle Europese regelgeving is goed. Onder de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR), onderdeel van de EU Green Deal, moeten vermogensbeheerders informatie over duurzaamheid vermelden. De doelstelling is dus meer transparantie en openheid op dit gebied. De richtlijn werd echter vanaf de start gebruikt als een middel om fondsen te classificeren. Er zijn drie mogelijkheden: het grijze artikel 6, het lichtgroene artikel 8 en het donkergroene artikel 9. Artikel 6 is voor de mensen die deze richtlijn niet begrijpen en voor iedereen die bewust maatschappelijk onverantwoord wil beleggen. Artikel 8 is het groenwasartikel, dat zijn beleggingen waar een duurzaam label is opgeplakt, maar dat door de vele controverses bij bedrijven die kennelijk toch nog onder artikel 8 vallen helemaal niet zo duurzaam is. Artikel 9 is voor de duurzame kampioenen en dat is waar de markt in de komende jaren naar toe zal bewegen. Nu is het probleem bij deze indeling wel dat de technische criteria pas in een later stadium bekend worden gemaakt. Wie op deze manier een richtlijn implementeert, mag verwachten dat de markt gaat zitten wachten tot er meer duidelijkheid is over de indeling. Het lijkt immers geen zin te hebben om nu al te schakelen als de wet er straks anders uit blijkt te zien. Dat frustreert de andere doelstellingen van SFDR, namelijk de klimaatcrisis bestrijden en de energietransitie versnellen. Men wil groen, maar door de verwarring die is ontstaan, blijven we langer grijs. De complexe regelgeving wordt bovendien als excuus gebruikt om maar even niets met duurzaamheid te doen.
De markt voor duurzame beleggingen is inmiddels erg groot geworden. Het is ook het snelstgroeiende deel van alle beleggingen. Wat dat betreft is het niet zo vreemd dat de belangstelling voor SFDR-richtlijn en de daarop volgende Taxonomy-richtlijn groot is. Wat het lastig maakt is dat duurzaamheid een subjectief begrip is. Wat voor een kerkelijke instelling op de Veluwe duurzaam is, hoeft dat niet te zijn voor een milieu-organisatie in Amsterdam. Ook leggen individuele landen de nadruk op verschillende onderdelen. In Frankrijk is de macht van de vakbonden een belangrijk onderdeel, maar in de Verenigde Staten hechten ze juist meer aan diversiteit binnen een bedrijf. Wat dat betreft is het goed nieuws dat Europa probeert om de duurzame beginselen te objectiveren, maar dan moeten alle lobbygroepen het daarover wel met elkaar eens worden. Het snelle is in dit geval de vijand van het goede. De technische SFDR normen moeten er zo snel mogelijk komen, maar er is geen vaste datum voor deze release. Er wordt zelfs gesteld dat toepassing zelfs zonder deze normen mogelijk is. Dat kan uiteraard, maar dan niet op de voorwaarden die Brussel daaraan stelt. Er zijn nu eenmaal mensen die er van overtuigd zijn dat kerncentrales de oplossing zijn voor de klimaatcrisis en dat de eigenlijke oorzaak van het probleem is dat er te veel mensen rondlopen op dze aardbol. Er zijn duurzame beleggers die niet meer in olie willen beleggen en er zijn duurzame beleggers die er van overtuigd zijn dat de oliesector instrumenteel is voor de energietransitie. Alleen weten we niet hoe Brussel daarover denkt.
Door de markt te laten zwemmen, neemt het risico op greenwashing toe. Zolang er geen richting wordt gegeven, doet men maar wat. De kans dat de verschillende lidstaten dan maar zelf invulling geven aan SFDR neemt toe. De Spaanse toezichthouder heeft al gezegd dat ze zelf criteria zal aanreiken als de implementatie van de technische normen achterwege blijft. Niet echt de ideale uitkomst. Ik denk niet dat vermogensbeheerders zitten te wachten op verschillende criteria per lidstaat. In plaats van het beloofde houvast, creëert SFDR daarmee alleen maar meer onzekerheid. Helaas is er geen alternatief, maar het betekent niet dat we hoeven te stoppen met het verduurzamen. Er is geen andere optie, het tegenovergesteld van de maatschappelijk verantwoord beleggen, is immers maatschappelijk onverantwoord beleggen en dat is vanzelfsprekend niet wenselijk. Al weer enige tijd geleden had ik een gesprek met een handelaar in koffie. Hij had ooit nog voor Stichting Max Havelaar (inmiddels Fairtrade Nederland) gewerkt, maar was daar vertrokken. Hij zat nog steeds in de koffie, maar nu wel in een biologische variant. Max Havelaar had dan wel het nobele streven om koffieboeren beter te betalen voor hun koffie, maar vergat om ook naar andere duurzaamheidskenmerken te kijken. Op het moment dat een boer meer geld krijgt voor zijn koffie, is dat een prikkel om meer te produceren. Bij koffie gaat dat niet zo snel. Het duurt enige tijd voordat een nieuwe struik bonen produceert. Op korte termijn kan de oogst wel omhoog door flink te spuiten met bestrijdingsmiddelen. Toen op een gegeven moment een lading koffie de haven van Rotterdam niet meer inkwam vanwege een te hoog percentage bestrijdingsmiddelen, kwam dat inzicht. Ik deelde nog mee dat ik altijd al vond dat er een bijsmaakje zat aan de Max Havelaar koffie en overhandigde hem tegelijkertijd een doos met theezakjes. De vraag van de koffiehandelaar was of er wel goed was nagedacht over die theezakjes. Terwijl ik bevestigde dat dit niet het geval was, schetste hij het dilemma van kinderarbeid afgewogen tegenover de scholing die deze kinderen wel degelijk kregen. Zijn conclusie was dat er op het gebied van duurzaamheid veel mogelijk is, zolang er maar goed over is nagedacht. Nu is dat ook een fout die veel beleggers maken als ze enkele keren achter elkaar goed zitten. Dan dreigt het risico van de automatische piloot, terwijl dat juist het moment is om er goed over na te denken. Mijn advies is om dat bij iedere beleggingsbeslissing te doen en dan naar eer en geweten ook duurzaamheidskenmerken mee te nemen. Dan kunnen we nog even wachten op de technische normen uit Brussel.
Afbeelding van Gerd Altmann via Pixabay